Ron van der Wieken | analist internationale politiek
Zonder het precies onderzocht te hebben durf ik te zeggen dat verreweg de meeste westerlingen democratie de beste staatsvorm vinden. Vaak in de trant van Winston Churchill: “Democracy is the worst form of government, except for all the others that have been tried”, maar toch. Democratie houdt in een eerlijk kiessysteem voor alle burgers, zonder onderscheid; een volledige scheiding van Kerk en Staat, een onafhankelijk rechtssysteem en de vrijheid van meningsuiting. Zonder die zaken zouden wij westerlingen absoluut niet gelukkig zijn.
De tweede helft van de 20e eeuw gaf aanleiding tot veel optimisme: Spanje en Portugal wierpen hun dictatuur af en democratiseerden voorbeeldig, evenals sommige republieken die ontstonden na de ontbinding van Joegoslavië, de Sovjet-Unie hield op te bestaan en de hoop was wijd verbreid dat de staten die uit die puinhopen tevoorschijn kwamen ook zouden democratiseren. De vrijgekomen bondgenoten van de Sowjets in Oost-Europa waren al snel na hun bevrijding goed op weg. Ook in Zuid-Amerika kwam democratisering op gang, met name in Argentinië, Chili, Brazilië, naast “oude” democratieën als Uruguay en Venezuela. En toen de Verenigde Staten troepen stuurden naar Irak en later Afghanistan gloorde de hoop dat zij in die landen “the hearts and minds” van de bevolking zouden veroveren en de democratie zouden kunnen vestigen. Eind 2010 barstten op grote schaal onlusten los in de Arabische wereld, door de westerse pers hoopvol “Arabische lente” genoemd. Dit zou de lang verwachte democratisering van het Midden-Oosten en Noord-Afrika inluiden, dacht men.
Dat laatste bleek een volslagen misser. De rellen gingen niet in de eerste plaats over democratisering en er kwam ook niets goeds uit voort, behalve in Tunesië, dat wat stappen leek te zetten in de richting van een parlementaire democratie. En daarvan is Tunesië inmiddels ook weer op zijn schreden terug gekeerd. In Irak en Afghanistan is er evenmin iets van enige democratisering terecht gekomen. Nu is er van alle 47 Islamitische landen maar één natie die democratisch genoemd kan worden: Senegal.
Ook met de brokstukken van de Sovjet Unie is het in grote meerderheid niet goed gegaan. Van de lidstaten van de voormalige Sovjet Unie is er, met uitzondering van de drie Baltische republieken en - dubieus- Oekraïne, geen staat die het pad naar democratisering is ingeslagen. In de voormalige Warschau pact bondgenoten, Hongarije en Polen, is het duidelijk dat de democratie daar meer en meer onder druk staat. Zij worden nog enigszins geremd door hun lidmaatschap van de EU en de bijbehorende financiële voordelen, maar het is onmiskenbaar: de democratie gaat daar moeilijke tijden tegemoet.
In Zuid Amerika is Venezuela afgevallen. Ook Brazilië vertoont onder Bolsonaro verontrustende tendensen, evenals -in Azië- de grootste democratie van de wereld, India, onder Narendra Modi. Communistisch China verzwolg het democratische Hong Kong en maakt zich op om hetzelfde te doen met Taiwan. Alles bij elkaar is het momenteel tamelijk somber gesteld met de democratie op onze planeet. Enkele jaren geleden was nog zo’n 55% van de niet-islamitische landen democratisch en 4% van de islamitische, nu is dat hooguit resp. 47% en 2%.
Democratie vereist van burgers een zekere mate van solidariteit. Naarmate de bevolking meer homogeen is zal de onderlinge solidariteit groter zijn. Tegelijk is xenofobie een basaal bestanddeel van de mentale structuur van vrijwel elke bevolkingsgroep. Naarmate er meer populaties bijkomen die door de oorspronkelijke bewoners worden beschouwd als wezensvreemd, “niet van ons”, zullen de eendracht en solidariteit afnemen en zich beperken tot de groepen die wel als “van ons” worden gezien. Onderlinge animositeit tussen bevolkingsgroepen is niet automatisch blijvend; als populaties al lang naast en door elkaar leven verzachten meestal de scherpe kantjes van de oorspronkelijke contrasten, maar bij de komst van weer nieuwe, als vreemd ervaren groepen, zijn irritatie en animositeit en soms haat vrijwel direct aanwezig. Dat zet heel vaak de democratie onder spanning omdat in een verdeelde samenleving de solidariteit van de burgers onderling, ongeacht afkomst, moeilijk is vol te houden. Daar komt bij dat de contrasten en de haatgevoelens nogal eens door politici cq volksmenners worden aangewakkerd.
Als voorbeeld kan ons eigen land dienen: in de jaren kort voor de tweede wereldoorlog ging de belangrijkste bedreiging van de democratie uit van de NSB. Die partij kwam nooit verder dan 4,2% in Tweede Kamerverkiezingen (van 1937). De Nederlandse bevolking was toen relatief zeer homogeen, met als enige als “anders” beleefde groep van enige omvang de Joodse bevolking (140.000 op 8.73 miloen, ofwel 1,6%). Nú is de Nederlandse samenleving aanzienlijk meer heterogeen met diverse relatief grote als “anders” beleefde groeperingen (5% moslims, 875 000 moslims bij een populatie van 17.5 miljoen). Bij de laatste Tweede Kamer verkiezingen in 2021 wonnen de extreem rechtse partijen PVV, FVD en JA21 tezamen 28 zetels ofwel 18,5%.
Hiermee is natuurlijk niet bewézen dat deze meer dan viervoudige stijging van de stemmen op extreem rechts onverkort gevolg is van de toegenomen heterogeniteit van de bevolking, maar waarschijnlijk is dat wel. Dit zou kunnen betekenen dat grootschalige migratie een gevaar voor de democratie van immigratielanden zou kunnen zijn.
(wordt vervolgd)