Andrew Tucker en Pieter Hoogendoorn, directeuren thinc. (ingezonden)
Begin juli 2021 heeft demissionair minister van Buitenlandse Zaken, Sigrid Kaag, de Tweede Kamer laten weten dat Nederland “niet voornemens [is] om deel te nemen aan de Durban IV-bijeenkomst, gelet op de historische belasting van het Durban-proces, het risico op herhaling van misbruik van dit platform voor antisemitische uitingen en de disproportionele en eenzijdige aandacht voor Israël zoals weergegeven in de oorspronkelijke Durban-verklaring.”
Dit is een zeer belangrijke uitspraak, want de ‘Durban Verklaring’ van 2001 legde de basis voor de huidige “Boycott, Divestment en Sanctions” (BDS) beweging. De Nederlandse regering is de laatste maanden onder druk gezet om mee te doen met de ‘Durban IV’ conferentie die later deze maand (september 2021) gehouden zal worden in New York en die bedoeld is om de 20e verjaardag van de Durban Verklaring te vieren. Inmiddels hebben meer dan 15 landen, waaronder Nederland, Australië, Canada, Duitsland, Italië, Frankrijk, Bulgarije, Israël, het VK en de VS, besloten om de Durban IV conferentie in New York te boycotten.
Het NGO Forum van de VN Wereldconferentie tegen Racisme, gehouden in Durban, Zuid-Afrika in 2001, (“Durban”) was opgezet tegen racisme en discriminatie. Dit forum liep uit op een manifestatie van openlijk antisemitisme en Israël-haat. Israël werd beschuldigd van racisme, genocide en apartheidsbeleid. Volgende Durban-conferenties in 2009 en 2011 kenden ook hun antisemitische incidenten, met o.a. de Iraanse president Mahmoud Ahmadinejad die in 2009 verklaarde dat het “wereldzionisme de personificatie van racisme is”.
De verklaring en het actieprogramma van het NGO-forum riepen uitdrukkelijk op tot het gebruik van juridische procedures en economische maatregelen om de politieke oorlog tegen Israël vooruit te helpen. Een van de resoluties aan het eind van de conferentie luidde: “het opleggen van een beleid van volledig en totaal isolement van Israël als apartheidsstaat, zoals in het geval van Zuid-Afrika, hetgeen het opleggen van verplichte en alomvattende sancties en embargo’s betekent, de volledige stopzetting van alle banden (diplomatieke, economische, sociale, hulp, militaire samenwerking en opleiding) tussen alle staten en Israël.” Met deze verklaring werd dus in feite de huidige BDS-beweging geboren.
De BDS-beweging werd in 2005 officieel gelanceerd door 171 Palestijnse NGO’s. Steunend op het precedent van de succesvolle anti-apartheidsbeweging die het blanke regime in Zuid-Afrika ten val bracht, riepen zij op tot economische en diplomatieke druk op Israël totdat het zich onderwerpt aan de Palestijnse eisen voor zelfbeschikking, “…in overeenstemming met het internationaal recht.” Deze laatste uitdrukking wordt te pas en te onpas gebruikt – meestal te onpas.
De kerngedachte van de BDS-beweging is dat Israël een illegale staat is omdat het is gesticht op een onrechtvaardigheid, namelijk een raciaal onderscheid tussen Joden en andere mensen, zoals tot uitdrukking gebracht in de VN-resolutie “Zionisme is racisme” van 1975. De BDS-beweging ontkent de legitimiteit van het zionisme als uitdrukking van het recht van het Joodse volk op zelfbeschikking. Hun methode bestaat eruit regeringen en bedrijven aan te moedigen en/of onder druk te zetten om producten die in bezette gebieden zijn gemaakt te boycotten, Israëlische bedrijven af te stoten en Israël sancties op te leggen. Het uiteindelijke doel van de BDS-beweging is dus ook de ontmanteling van de staat Israël als uitdrukking van de Joodse nationale identiteit.
De BDS-beweging beweert dat boycot, desinvestering en sancties noodzakelijk zijn om Israël onder druk te zetten zich aan het internationale recht te houden. Maar het internationaal recht ondersteunt de beweringen van de BDS-beweging niet. Integendeel, zowel de BDS-beweging als de acties van staten onder invloed van de BDS-beweging, maken inbreuk op de rechten van Israël en het Joodse volk onder internationaal recht.
In april publiceerde Human Rights Watch (HRW) een rapport met de titel “A Threshold Crossed: Israeli Authorities and the Crimes of Apartheid and Persecution” waarin HRW tot de conclusie komt dat Israëlische leiders vervolgd moeten worden voor “apartheid” en “persecution” (vervolging) vanwege stelselmatige onderdrukking en discriminatie van Palestijnen door Israël, zowel in Israël zelf als in de ‘West Bank’. ‘Apartheid’ is een misdaad tegen de menselijkheid onder het ‘Statuut van Rome’, i.e. het statuut van het Internationaal Strafhof. Het gaat om “wijdverbreide of systematische aanval gericht tegen een burgerbevolking, met kennis van de aanval … onmenselijke daden … gepleegd in de context van een geïnstitutionaliseerd regime van systematische oppressie en overheersing door een raciale groep van een andere raciale groep of groepen en gepleegd met de bedoeling dat regime te handhaven” (artikel 7, Statuut van Rome).
In principe zou de Aanklager van het Internationaal Strafhof Israëlische leiders kunnen onderzoeken en eventueel vervolgen voor de misdaad van apartheid. (In 2020 heeft het Hof bepaald dat het de bevoegdheid heeft om misdaden door Israëlische leiders die begaan zijn op het grondgebied van “Palestina” te vervolgen; dit besluit is zeer omstreden). Verder is het zeer de vraag of het begrip ‘apartheid’ van toepassing is op de verhouding tussen Joden en niet-Joden (a) in Israël, en/of (b) in de “bezette” gebieden.
Ook al zou er sprake van discriminatie kunnen zijn tussen Joden en anderen in Israël (hetgeen zeer de vraag is), de claim dat Israël een “geïnstitutionaliseerd regime” van “systematische onderdrukking en overheersing” in stand houdt, met als doel het onderdrukken van niet-Joden, houdt in geen enkel opzicht rekening met de geschiedenis en context van Israël zelf en van Judea en Samaria. Een ander omstreden aspect is de vraag of het Joods volk een “ras” is, en de Palestijnen een andere “ras”.
Op grond van de Resolutie van San Remo (1920), het Mandaat voor Palestina (1922) en het Convenant van de Volkenbond (1922) heeft de internationale gemeenschap besloten dat er voor het Joodse volk een eigen “tehuis” in het land Palestina moest komen. Dit besluit had betrekking op het grondgebied van Palestina, inclusief Jeruzalem en wat later de ‘West Bank’ werd genoemd (Judea en Samaria). Artikel 80 van het VN-Handvest heeft ervoor gezorgd dat de rechten die onder het Mandaat voor Palestina waren toegekend bleven gelden, ondanks de beëindiging van het Mandaat zelf en de vervanging van de Volkenbond door de Verenigde Naties.
Op grond van deze legitieme volkenrechtelijke instrumenten met betrekking tot Palestina heeft Israël wel degelijk aanspraak op soevereiniteit buiten de “Groene Lijn”, en het recht te onderhandelen over deze ‘territoriale soevereiniteit’ met een andere entiteit. Sterker nog, Israël en de PLO hebben zich verplicht in de ‘Oslo Akkoorden’ om over onderwerpen als grenzen, de status van “nederzettingen” en Jeruzalem te onderhandelen.
Israël is een Staat en is lid van de Verenigde Naties. Evenals alle andere lidstaten van de VN heeft Israël recht op territoriale integriteit en politieke onafhankelijkheid, en verdient het gelijkelijk behandeld te worden als alle VN-lidstaten. Dit recht is neergelegd in het Handvest van de Verenigde Naties en in het internationale gewoonterecht. Israëls recht op territoriale integriteit en veiligheid komt ook tot uiting in resoluties 242 en 338 van de VN Veiligheidsraad. Deze resoluties schrijven vredesonderhandelingen voor op basis van “de beëindiging van alle aanspraken of staten van oorlogvoering en de eerbiediging en erkenning van de soevereiniteit, territoriale integriteit en politieke onafhankelijkheid van iedere staat in het gebied en hun recht om in vrede te leven binnen veilige en erkende grenzen, vrij van bedreigingen of gewelddaden”.
De PLO – inmiddels “officieel” de onderhandelingspartner van Israël − ontkent consequent het recht van het Joodse volk om als soevereine natie te bestaan en blijft vasthouden aan het gebruik van geweld en terrorisme tegen het Joodse volk. Zolang er geen overeenstemming met de PLO is bereikt, heeft Israël het recht om de controle over de ‘West Bank’ en de Golan hoogvlakte te behouden en zich te verdedigen tegen bedreigingen van haar nationale veiligheid, territoriale integriteit en politieke onafhankelijkheid.
Het recht van het Arabisch Palestijnse volk op zelfbeschikking houdt echter niet noodzakelijkerwijs een absoluut recht op een staat in. Of de Arabische Palestijnen al dan niet een eigen staat zullen krijgen hangt van vele factoren af. Een Palestijnse staat kan pas tot stand komen als er eerst een vredesverdrag gesloten wordt waarin een balans (of compromis) bereikt wordt tussen het geclaimde Arabisch Palestijnse recht op zelfbeschikking en de reeds bestaande rechten van het Joodse volk, waaronder het recht op veilige grenzen.
De Palestijnen houden vast aan een “recht op terugkeer” – d.w.z. het recht van alle (inmiddels meer dan 5 miljoen) Palestijnse “vluchtelingen” om terug te keren naar de huizen die hun voorouders verlieten (wel of niet onder dwang) in de oorlog van 1947-1949. Personen die volgens het algemene internationaal recht als vluchteling worden beschouwd, hebben niet het recht terug te keren naar de gebieden waaruit zij zijn gevlucht. De gastlanden hebben veeleer bepaalde verplichtingen om hen op te nemen. Dus zelfs indien de Arabische Palestijnen volgens het Vluchtelingenverdrag van de VN van 1951 als “vluchtelingen” zouden worden aangemerkt (wat voor de meesten niet het geval is), dan nog hebben zij volgens het internationaal recht geen “recht op terugkeer”.
Het internationaal recht biedt geen grondslag om Oost-Jeruzalem of de ‘West Bank’ “Arabisch” of “Palestijns” grondgebied te noemen. Deze gebieden maakten deel uit van het Mandaat voor Palestina, waarin werd erkend dat zij deel uitmaakten van het Joodse thuisland. Naast Arabieren hebben er altijd volken van andere rassen en etnische groepen in deze gebieden gewoond en wonen er nog steeds, zoals Joden, Bedoeïenen en Druzen. De “Arabieren” hebben geen erkend wettelijk recht op die gebieden. Krachtens de Oslo-akkoorden blijft de status van de meeste van deze gebieden een kwestie van onderhandeling tussen Israël en de PLO.
De BDS beweging en de claim dat de Joodse staat Israël een racistische “apartheidsstaat” is, zijn vormen van antisemitisme zoals o.a. gedefinieerd door de International Holocaust Remembrance Association (IHRA). Volgens de IHRA-werkdefinitie zijn “Het uiten van lage, ontmenselijkende, demoniserende of stereotiepe beschuldigingen over Joden als zodanig of de macht van Joden als collectief, zoals vooral (maar niet uitsluitend) de mythe over een Joodse samenzwering in de wereld of over Joden die de media, economie, overheid of andere maatschappelijke instellingen beheersen”; “Het gebruiken van symbolen en afbeeldingen die geassocieerd worden met klassiek antisemitisme … om Israël of Israëli’s te karakteriseren”; en “het Joodse volk hun recht op zelfbeschikking ontzeggen, bijvoorbeeld door te beweren dat het bestaan van een staat Israël een racistische onderneming is” uitingen van antisemitisme.
Hoewel een aantal landen formeel de Durban Verklaring afwijzen, en daarmee ook de BDS beweging, wordt ‘Durban’ vandaag de dag door een meerderheid van VN lidstaten goedgekeurd. De Joodse staat Israël wordt steeds vaker van apartheid en discriminatie beschuldigd en de druk om Israël te isoleren en straffen vanwege haar “overtredingen van het internationaal recht” wordt opgevoerd. Banken, pensioenfondsen en andere ondernemingen willen geen zaken doen met Joden die in Judea en Samaria wonen, of met partijen die daar banden mee hebben. De afgelopen maanden is er veel ophef geweest over de beslissing van Ben & Jerry’s om geen ijsjes meer te verkopen aan winkeliers in Israëlische nederzettingen in Judea en Samaria, op basis van de stelling dat alle nederzettingen illegaal zijn onder internationaal recht.
Dichter bij huis heeft de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) – op aandringen van BDS-activisten – het Israëlisch Producten Centrum beboet voor het importeren van flessen wijn uit Hebron zonder etiketten waarop Hebron als een “illegale nederzetting” wordt bestempeld. Deze voorbeelden laten zien dat ‘Durban’ vandaag de dag steun onder de bevolking in Nederland en veel Westerse landen geniet. Steeds meer mensen geloven dat Israël schuldig is aan stelselmatige onderdrukking van Palestijnen.
Het is belangrijk om te beseffen dat de BDS-beweging niet alleen gaat over het verwijderen van het Israëlische militaire regime op de ‘West Bank’, het gaat over het aanvechten van het fundamentele bestaansrecht van Israël als uitdrukking van de Joodse nationale identiteit. Het uiteindelijke doel van de BDS-beweging is de vervanging van Israël als Joodse staat door één staat waarin de Palestijnse Arabieren in de meerderheid zullen zijn. Daarom is het recht op terugkeer een centraal principe van de BDS-beweging. Het moge duidelijk zijn dat dit het einde zou betekenen van de staat Israël als democratische staat waarin ruimte is voor alle inwoners ongeacht hun etniciteit of geloofsovertuiging.
(klik hier voor de officiële versie van bovenstaand opinie-stuk)